Thursday, July 27, 2006

Punta Marroqui

Lange tijd hobbelde de bus voort door een ruig maar verder vlak landschap. De rode Spaanse aarde schoof in alle tinten voorbij; van roestbruin tot saffraan. Dolf staarde door het vuile busraam naar buiten, terwijl voor zijn geestesoog het voorval steeds opnieuw werd afgespeeld.
Op het plein voor de kathedraal van Sevilla pakte een zigeunerin de hand van Tanja. Wacht, verder terugspoelen. Er ging nog iets aan vooraf. De vrouw, in haar corpulente verschijning met overhangende boezem en een felgekleurde sjaal om haar schouders het prototype van de Spaanse zigeunerin, hield een takje uitgestoken naar Tanja. Wat voor takje was het? Rosemarijn dacht Dolf. Tanja stak haar hand in een reflex uit om het aan te nemen. Onmiddellijk pakte de zigeunerin de uitgestoken hand en vouwde de palm open alsof het een pocketboek was.
Meewarrig keek Dolf toe. Toeristen-gedoe. Onschuldig. Wel op je portemonnee passen. Hij voelde met zijn rechterhand waar zijn geld zat. In de rechterachterzak, het knoopje van de broekzak was dicht.
De zigeunerin lachte breed uit, nog voor ze een blik op de hand had geworpen. Ze trok de aandacht van omstanders met wijdse gebaren. Tanja zat klem, kon haar hand niet meer terug trekken. De zigeunervrouw had haar in de tang. Als een worstelaar die triomfantelijk de houdgreep aantrekt en lakoniek naar het publiek zwaait, terwijl het slachtoffer machteloos op de mat spartelt.
De blik van de vrouw richtte zich op de palm van de hand. Het lachende gezicht vertrok in een pijnlijke grimas. Alsof ze door een hartaanval werd getroffen. Verkrampt. De zigeunerin zag iets in de lijnen op de hand. Haar ogen puilden uit. Als grote, glanzende olijven. Het geroezemoes van de toegestroomde toeristen verstomde op slag toen de vrouw uitriep: "Ay Madre!" Ze duwde de hand van zich af alsof het een gloeiende aardappel was. "Ay!" Ze staarde Tanja vertwijfeld aan, sloeg een kruis, riep nog eens "Madre de Dios!" en maakte zich prevelend uit de voeten.
De toeristen dreven mompelend uiteen. Tanja en Dolf stonden moederziel alleen op het grote plein. De koetsiers met hun rijtuigjes, die je normaal als vliegen van je af moest slaan, gingen in een grote boog om hen heen. Tanja had het takje rosemarijn nog steeds vastgeklemd in haar andere hand. "Was was dat?" vroeg ze geschrokken aan Dolf. Hij haalde zijn schouders op.
"Vast een soort truc," bedacht hij ter plekke. "Die komt straks terug met tekst en uitleg, en een rekening van duizend pesetas. Let maar op." Maar de zigeunervrouw kwam niet meer terug. En het incident bleef door zijn hoofd spoken.
Tanja was er niet meer mee bezig. Ze kende zigeuners alleen uit haar eigen land, het voormalige Tsjecho-Slowakije, waar ze voornamelijk bekend stonden als werkschuw. De mystiek van de Spaanse zigeuner, met zijn exotische muziek en esoterisch kunsten, waren in Oost-Europa volstrekt onbekend. Ze zag het dan ook als pure oplichterij, of een zieke 'practical joke'.

De bus richting Tarifa, het uiterste puntje van Spanje, kwam nu in een afwisselend berglandschap terecht. De chauffeur draaide, druk pratend met passagiers achter hem en zuigend aan een zware Ducados-sigaret, nonchalant aan het grote stuur, de bus langs de randen van de afgrond scherend. Dolf voelde zijn maag omdraaien, terwijl zijn hart in zijn keel schoot. Wat had die zigeunervrouw gezien? Een voortijdig einde, een vreselijke dood? Hoewel hij niet traditioneel gelovig was, gooide hij er voor de zekerheid een paar schietgebedjes tegen aan.
'Laat mij alsjeblieft Afrika eenmaal zien. Meer vraag ik niet. Afrika zien en dan sterven, of nee, niet sterven. Leven wil ik, en Afrika zien'. Dat moest genoeg zijn om de dolle busrit te overleven.


Plotseling was ze daar, de zee. De weg draaide nog steeds door bergland naar beneden, maar beetje bij beetje kwam de bus op zeeniveau. Het water wat zich hier voor hun oog uitstrekte was dat van de Atlantische Oceaan. Voorbij Tarifa veranderde het onmerkbaar in de Middellandse Zee. De kustlijn was bezaaid met windmolens. In plaats van de witte torenmolens met hun primitieve wieken stonden hier honderden moderne windmolens, die half Andalusië van stroom voorzagen. Geen Don Quichots hier op uitgemergelde paarden die de molenwieken te lijf gaan. Wel veel wind, eeuwige wind van de oceaan en van het Afrikaanse continent.
Opeens zagen ze het opdoemen, uit de mist die over de Straat van Gibraltar hing, als een sluier tussen twee continenten.
"Kijk," riep Dolf, "daar ligt Marokko!" Groen, opvallend groen, dacht hij. Geen woestijn of savanne.
"Afrika", prevelde Tanja eerbiedig. Na meer dan twintig jaar opgesloten te zijn achter het IJzeren Gordijn had ze niet kunnen bevroeden dat ze dit exotische continent ooit met eigen ogen zou aanschouwen. De vader van een vriendin vertelde er vaak over. Hij was geoloog en reisde voor zijn werk regelmatig naar Zimbabwe, waar de communisten een vinger in de pap hadden. Zijn verhalen over leeuwen en olifanten, en uitgestrekte steppes, hadden een mytisch beeld op haar netvlies gebrand. En nu zag ze het met eigen ogen, zij het van afstand, en met tien kilometer zee tussenbeide.

De bus volgde ondertussen de kronkelende kustlijn. Dan weer kwam de overzijde dichterbij, dan weer leken ze er van weg te rijden. Spoedig zouden ze het dichtsbijzijnde punt, Tarifa, bereiken. Vandaar vertrok de boot naar Tanger, een naam die voor altijd was verweven met hippies, hasjiesh en Hemingway.
Dolf en Tanja hadden nog niet besloten of ze de oversteek zouden maken. In de bus zaten twee Ieren met rugzakken en Tanger op hun voorhoofd geschreven. Tanja had tijdens een tussenstop gevraagd of ze wisten hoe vaak de boot naar Marokko vertrok. Volgens hun informatie -een verkreukeld Lonely Planet-gidsje- vertrok de boot maar één keer per dag. Zij zouden na een overnachting in Tarifa de volgende ochtend de boot naar Tanger nemen.

Wie afreist naar het land van zijn dromen, doet er goed aan zich voor te bereiden op een flink portie teleurstelling. Ons voorstellingsvermogen, dan wel onze fantasie, is meestal boeiender dan de werkelijkheid. Dolf herinnerde zich zijn eerste indruk van Venetië. Vanaf de camping aan de andere kant van het water, zag hij de stad liggen als een rimpelend visioen. De koepel van de kerk aan het San Marcoplein stak als een kroon boven de stad uit. Later slenterden ze uren door de nauwe steegjes, keken ze vanaf boogbruggetjes naar de gondeliers in hun drijvende doodskisten, en kregen ze ruzie toen ze de weg kwijt raakten. De stank van het water, de uitzinnige prijs van twaalf gulden voor een kopje koffie op het San Marcoplein, een rat die een straatje overstak, dat alles bezoedelde de eerste, serene indruk die hij van de stad had.
Ook was Dolf beducht voor het in de voetsporen treden van geliefde schrijvers. Zo had hij ooit een reisroman gelezen van een Nederlander, die heel Spanje had doorkruist in de tijd van Franco. Van Santiago de Compostella tot Cordoba, en van Toledo tot Cadaques, om uiteindelijk in Sitges de liefde van zijn leven te ontmoeten. In navolging van de auteur was Dolf ook naar Sitges afgereisd, om er enkel een blauwtje te lopen.

Tarifa, de 'Punta Marroqui', bleek niet meer dan een klein, winderig wildwest-dorp te zijn. Het strand was in bezit genomen door hordes surffanaten. Dolf en Tanja keken teleurgesteld uit het busraam.
"Katwijk aan Zee is nog opwindender in de zomer," merkte Dolf op. "Het is een gat van niks." Tanja knikte instemmend.
"Laten we blijven zitten tot het eindpunt, dan kunnen we Gibraltar bezoeken."
De eindbestemming van de bus was La Linea, vanwaar je te voet de grens met Gibraltar, de 'Punta Grande de Europa', kon oversteken. De befaamde rots was nog immer Brits grondgebied, een doorn in het oog van de Spanjaarden die zelf wel hun kolonies in Marokko, Ceuta en Melilla genaamd, trots handhaafden.

De chauffeur draaide het busstation van Tarifa binnen. Alle passagiers bleken hier de bus te verlaten. Dolf en Tanja bleven als enigen zitten. De chauffeur, die er na vier uur bussen nog immer monter uitzag, zei dat hij vijftien minuten nodig had om te tanken. Dolf, die in het verleden nog wat Spaanse lessen aan de Leidse universiteit had gevolgd, knikte berustend. Haast was nog altijd een vreemd fenomeen in Spanje, alhoewel het allang niet meer het land van 'Mañana' was. In de steden werd hard gewerkt. De kantoren met airconditioning hadden een klimaatomslag tot gevolg, ook al hield men nog altijd de oude werktijden aan. Tussen een en vijf uur 's middags ging alles plat. Winkels sloten, zelfs musea gingen dicht. Het enige wat je rond die tijd kon doen was eten of slapen. Pas rond vijf uur kwam het openbare leven weer op gang, om tot een uur of negen door te gaan.

Precies één passagier was ingestapt bij het busstation van Tarifa; een oude Spanjaard met een hoedje, die achterin de bus plaats nam. Dolf en Tanja keken toe hoe de chauffeur de pompbediende aflostte. Blijkbaar had de man pauze en wilde de buschauffeur niet wachten tot hij terugkwam. De chauffeur nam de slang uit de pomp om te gaan tanken, maar op dat moment ging er iets mis. De brandstof spoot aan de bovenkant van de pomp naar buiten, alsof de chauffeur zojuist een nieuw olieveld had aangeboord. De straal reikte zo'n vijf meter de lucht in, en kletterde boven op de bus neer. De brandstof sloeg tegen de ruiten alsof ze door zware slagregens reden.
Dolf en Tanja bekeken het tafereel vol ongeloof. Allebei dachten ze aan de zigeunerin, maar geen van beide sprak deze gedachte uit. De chauffeur trachtte ondertussen de stroom brandstof te stuiten, maar tevergeefs. Het enige effect was dat hij zelf doordrenkt raakte. Lichte paniek maakte zich intussen meester van Dolf en Tanja. Beelden van ontploffende voertuigen uit goedkope actiefilms schoten door hun hoofden. De deuren van de bus waren daarbij hermetisch afgesloten, zodat er geen uitvlucht mogelijk was. Het enige wat Dolf kon bedenken was: "Als er maar niemand een sigaret opsteekt." Op dat moment pikte zijn instinct de geur op. Het was nog een lichte geur, maar onmiskenbaar die van tabaksrook. Hij draaide zich om en zag tot zijn schrik dat de oude man een sigaret had opgestoken. Terwijl de brandbare vloeistof met bakken tegelijk tegen de ramen kletterde, zat de oude baas doodleuk een peukje te roken.
Dolf stoof op de man af en riep in zijn beste Spaans:
"Meneer, kunt u uw sigaret uitdoen. Het is gevaarlijk, benzine op de bus, daar." Hij wees naar de ruiten waar je nog nauwelijks door naar buiten kon kijken. De oude baas keek Dolf niet begrijpend aan.
"Sigaret, uitmaken," probeerde Dolf. De oude man leek het te snappen en zei: "Maar ik zit toch in het rokersgedeelte?" Even twijfelde Dolf of hij de sigaret eigenhandig zou doven, maar vervolgens liep hij weer naar de voorkant van de bus.

De chauffeur was er inmiddels in geslaagd om de pomp af te sluiten, simpel door de slang terug te hangen. Dolf en Tanja waren er echter van overtuigd dat de bus ieder moment de lucht in kon gaan. Door het open raampje riep Dolf naar de chauffeur: "Meneer, kunt u alstublieft de deur opendoen." De man liep op de bus toe en drukte met zijn hand door het geopende raam op een knop. De busdeur draaide met een zucht open. Dolf en Tanja sprongen naar buiten en renden weg van het rampvoertuig.
Precies op dat moment reed een andere bus richting La Linea voorbij. Tanja stopte de bus met een dwingend gebaar. En terwijl de doordrenkte buschauffeur hen nog nariep "Het is niet gevaarlijk, het stinkt alleen maar", sprongen ze de andere bus in en lieten de rampplek achter zich.

Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in de verhalenbundel 'Over onverharde wegen' bij Uitgeverij 521.

Foto: Rubatacchini