Monday, December 11, 2006

Terug in Peru

1.
Wat is thuis? Is dat het huis waarin je bent geboren, het huis van je ouders, een dorp of stad in je moederland, of is thuis om het even welke plek ter aarde waar we ons hebben gesetteld en die we ons 'eigen' hebben gemaakt? Deze vragen schieten door mijn hoofd terwijl de Boeing 737 opstijgt van Jorge Chavez International Airport in Lima om richting Tacna, de meest zuidelijke stad van Peru te koersen.
Het is mijn eerste vliegreis sinds ik een half jaar geleden in Lima arriveerde om mij er samen met mijn Peruaanse vrouw te vestigen. Zes maanden waarin de stad met zijn acht miljoen inwoners mijn enige referentiekader was, de uitgestrekte metropool met zijn chaotische verkeer, zijn straatventers, sloppenwijken, bedelaars en criminaliteit.
De dag voor mijn vertrek verkeerde ik in een kleine crisis. Alle ongemakken, onopgeloste problemen en eigenaardigheden van onze nieuwe verblijfplaats werden me opeens te veel, en in een reflex besloot ik om mijn rugzak te pakken en op een vliegtuig te stappen. Niets brengt je problemen beter in perspectief dan af te reizen naar een plek waar deze -nog- niet bestaan.
Terwijl ik de vliegtuigtrappen betreed, voel ik al een zekere verlichting. Alsof je met het ontstijgen van de fysieke plek ook de verbinding verbreekt met alles wat met die plek samenhangt. Ik installeer mij in de stoel naast de nooduitgang en neem de nieuwe omgeving in mij op. De Boeing van de Peruaanse maatschappij Aerocontinente heeft er, aan de versleten bekleding op de stoelen te zien, al aardig wat vliegreisjes opzitten, maar verder ziet het toestel er nog degelijk uit. De embleempjes op de hesjes van de stewardessen boezemen me echter minder vertrouwen in: een soort schildje met één vleugel.
Na anderhalf uur vliegen bereiken we Tacna. Ik moet nog altijd wennen aan de immense afstanden in Zuid-Amerika. Als je vanuit Amsterdam anderhalf uur vliegt zit je in Spanje, maar hier zit je nog steeds in Peru. En dat is alleen nog maar de zuidelijke helft van het land. Tweeduizend kilometer kust van kop tot staart is Peru rijk. Tacna is het meest zuidelijke punt, waarna de lintworm die Chili heet begint.

2.
"Peru eindigt niet in Tacna, het vaderland begint er", lees ik bij het verlaten van de terminal op een witte muur bij de uitgang van het vliegveld. De heroïsche stad viel in 1879 ten prooi aan Chili in de Guerra del Pacifico, maar werd in 1929 teruggegeven nadat de inwoners voor toetreding tot Peru hadden gestemd. Erg veel ging er zo te zien niet verloren met deze stad; de buitenwijken bestaan uit louter bakstenen huisjes die even grauw zien als de omliggende bergen. Er valt hier dan ook zelden een druppel water en buiten de stad is het louter woestenij.
Per taxi begeef ik me naar de busterminal waar volgens mijn Let's go-reisgids de colectivo's vertrekken naar Chili, een soort taxi die pas gaat rijden wanneer er vijf passagiers aan boord zijn. De kosten worden gedeeld.
Bij binnenkomst stormt er onmiddellijk een oude baas op me af. 'Colectivo, señor?' roept hij me toe. Ik knik gelaten en loop gedwee achter hem aan naar een loketje waar de kaartjes voor de carpool-taxi worden verkocht. De oude baas, die de chauffeur is van de colectivo, vertrouwt me toe dat ik de vijfde passagier ben en dat we onmiddellijk zullen vertrekken. Een half uur later sta ik nog steeds bij het loketje te wachten op een papiertje waarmee ik de Chileense grens over kan.
Twee oudere mannen, één in stralend wit pak, de ander met een mooie sombrero op, staan rustig een sigaretje te roken en te wachten op hun medepassagiers. Het kauwgompje dat ik bij de daling van het vliegtuig tegen dichtklappende oren in mijn mond heb gestopt, heeft inmiddels alle smaak verloren en ik wil het in de dichtstbijzijnde prullenbak gooien. Juist op dat moment komt de schoonmaakster langs om het ding te legen. Ze kijkt in de volle prullenbak, kiepert hem om, zodat vervolgens alle rotzooi en flesjes met nog wat inhoud op de vloer van de terminal liggen. Daarna wordt alle afval overgeschept in haar karretje, gaat de dweil een paar keer over de betegelde vloer om de bier- en ijsresten te absorberen, en enkele minuten later is al het belastend materiaal verdwenen. Zo kan het dus ook.
Nadat de paperassen in orde zijn bevonden, volg ik de oude baas naar de parkeerplaats buiten waar een zwarte Blues Mobile op ons staat te wachten. Alle colectivo's die tussen Tacna en Arica -de eerste stad voorbij de Chileense grens- rijden zijn om onduidelijke reden oude Amerikaanse Sedans. Voorin de wagen zit Jake Blues, met zwarte zonnebril op, samen met zijn roodharige vriendin. Achterin zit een nazaat van Bob Marley met partner. Ik neem plaats op het enig overgebleven plekje achterin en trek de deur met een 'klik' in het slot.

3.
Buiten Tacna veranderen de grauwe bakstenen huisjes in bouwvallen die voornamelijk zijn opgetrokken uit oude reclameborden. We volgen een tijdlang een rivier waar geen druppel water door stroomt en hier en daar staat nog een boom in een verder desolaat landschap. Na enige tijd houdt de toch al schaarse begroeiing helemaal op en strekt zich enkel de Panamericana voor ons uit in een woestijnachtig landschap met grote duinen van grijs zand. De Panamericana is de weg die Noord- en Zuid-Amerika met elkaar verbindt en van Fairbanks, Alaska tot aan het zuiden van Chili loopt. Het plan voor de transcontinentale weg stamt uit 1925 toen in Argentinië het Pan-American Highway-congres werd gehouden. Ironisch genoeg is Argentinië het enige land waar de weg niet doorheen voert.
Het desolate landschap geeft mijn geest de rust die ik zocht. Hier geen getoeter van taxi's, geschreeuw van cobradors, de jongens in de Limeense taxibusjes die in elke voetganger een potentiële klant zien, geen knipperende reclamelichten of andere vervuiling van de zintuigen. Hier is helemaal niets om je gedachten af te leiden. In dit uitgestrekte landschap kun je uren op één gedachte kauwen, als een koe in een Hollandse wei. Alleen de luchtspiegelingen boven het hete zand zorgen voor enige afwisseling.
Na een tijdje doemt aan de horizon een groot bord op dat aangeeft dat we de grens met Chili naderen. Ik bekijk mijn reisgenoten nog eens vanuit mijn ooghoeken en vrees dat Bob Marley voor oponthoud gaat zorgen. De Chilenen schijnen wat grenscontroles betreft de Oost-Duitsers van Zuid-Amerika te zijn. Als we even later naast de auto staan blijkt inderdaad alles te worden doorzocht. Kofferbak open, bagage op een tafeltje en twee handen die door mijn spullen wroeten. Wat heb ik eigenlijk bij me? Mijn Let's Go-gids en De kunst van het reizen van Alain de Botton, een tandenborstel, tandpasta, sokken, onderbroek, en een fles Bonaqua. De douanier heeft mijn survival blanket ontdekt, zo'n zilverfolie-geval dat altijd in mijn rugzak zit. Helemaal vergeten dat ik die bij me had. Hij ruikt aan het pakketje en bekijkt het alsof het een futuristisch voorwerp is, maar besluit dan dat het verder ongevaarlijk is.
Samen met Jake Blues en vriendin en de partner van Bob Marley wachten we in de Sedan op de rastafari, wiens bagage wordt gefileerd door de Chilenen. Na een kwartier krijgt ook hij het groene licht en mogen we onze reis voortzetten.

4.
Het landschap aan de Chileense kant van de grens is niet veel anders dan dat in Peru; zand, zand en nog eens zand. Wat weet ik eigenlijk van Chili? Mijn reisgids behandelt slechts Peru, Bolivia en Ecuador, en vertelt me alleen hoe ik de grens over moet steken. Ook staan er nog wat weetjes in over Arica maar daar houdt het wel mee op.
'Pinochet', denk ik, dictatuur, martelingen en verdwijningen. Maar dat is nu allemaal verleden tijd. Een oom van mij zat vroeger als machinist op de grote vaart en deed geregeld Peru en Chili aan. Hij vertelde dat het land een grote Amerikaanse invloed kende -vandaar wellicht die oude Sedans-, maar de sfeer sloeg radicaal om toen Allende aan de macht kwam. Volgens mijn oom veranderde het land van het ene op het andere bezoek in een communistisch bolwerk, waar gemarcheerd werd en socialistische liederen klonken. In september 1973 deed zijn schip andermaal Chili aan, maar niemand mocht van boord. Pinochet had zojuist zijn bloedige staatsgreep gepleegd en president Allende was afgezet en vermoord. De sfeer was beklemmend en bedreigend volgens mijn oom. Je wilde niet eens van boord, alleen maar zo gauw mogelijk weer weg.
Aan de horizon zie ik een grote rots die boven alles uitsteekt. Dat moet El Morro zijn, het stuk steen waar duizenden Peruanen en Chilenen in de Pacifische Oorlog voor zijn gesneuveld, het Gibraltar van Zuid-Amerika. En zoals de meeste Spanjaarden maar moeilijk kunnen verkroppen dat de Rots van Gibraltar nog immer in Britse handen is, zo beschouwen Peruanen El Morro en Arica nog altijd als Peruaans grondgebied. De immens grote Chileense vlag die boven op de rots wappert laat echter niets aan duidelijkheid te wensen over.
We rijden Arica binnen en onmiddellijk valt me de grote rust op. Geen getoeter, gesnij en door rood licht rijdende auto's. Alle automobilisten houden zich, in tegenstelling tot de Peruaanse chauffeurs, keurig aan de verkeersregels. Het stadje zelf valt me tegen. Ik had iets Middellandsezee-achtigs verwacht met oogverblindend witte huisjes, maar alles is hier even grauw als in Tacna.
Mijn medepassagiers stappen uit bij het busstation van Arica, en ik vraag de chauffeur of hij het adres kent van het hostal dat ik via internet heb gevonden. Hij knikt en rijdt me er vervolgens in vijf minuten naar toe. Op internet stond enkel een foto van de voorgevel van het hostal, en dat zag er wel fris uit.
Ik bel aan en een oude vrouw doet argwanend de deur op een kier.
'Si?'
'Hostal Stagnaro?'
'Si.'
Ik leg haar uit dat ik een kamer voor één nacht zoek en ze laat me, nu iets minder argwanend, binnen. Misschien had ik vantevoren even moeten bellen.
Ze roept haar man die in de badkamer in een wit hemd zijn tanden staat te poetsen. Nadat hij is uitgepoetst komt hij tevoorschijn en kijkt me met twee enorme jampotten aan. Ik vraag hem hoeveel de kamer kost en hij berekent dat dat 5000 pesos is. Ik vraag of daar ook het ontbijt bij is inbegrepen en hij knikt, hoewel ik geen idee heb hoeveel dat is, 5000 pesos.
Hij gaat me voor naar boven, en laat me de kamer zien. Het bed ziet er netjes uit. Verder is het een troosteloze kamer met stoffige luxaflex, grauwe muren met vreemde vlekken en een metalen doodskist als klerenkast. Ik knik dat het in orde is. Er staat een opvallend moderne tv aan het voeteneind van het bed. Daar kom ik de nacht wel mee door.

5.
Na mijn spullen te hebben geïnstaleerd besluit ik de stad in te gaan om een hapje te eten. Het is zondag en er zal vast wel wat te beleven zijn in de havenstad. Na een paar honderd meter lopen door de winkelstad richting centrum kom ik er achter dat er in Arica op zondag helemaal niets te beleven valt. Alle winkels zitten potdicht en er bevindt zich geen hond op straat. Alleen hangen overal matrozen van een jaar of 18, 19 doelloos rond. Ik ga op zoek naar een bankautomaat, want ik heb enkel dollars en nog wat Peruaanse soles op zak. Na enig zoeken vind ik godzijdank een cajero automatico die gewoon werkt op zondag. Je hoeft alleen maar af te gaan op de grootste concentratie matrozen.
Met een paar duizend pesos op zak wandel ik even later verder richting de haven. Daar zal toch wel enig vertier zijn, bedenk ik optimistisch. Op een McDonalds na is er echter helemaal niets open. Dan maar naar het strand. Ik loop verder en kom bij een mooi parkje met wit uitgeslagen palmbomen. Ik tuur wat rond in het verlaten park en zie tot mijn vreugde een kolonie watervogels, volgens mij een soort woerden, die boven in de palmbomen nestelen. Er zit een gier op een tak te wachten tot er één naar beneden valt. Opeens dringt het tot me door waarom het parkje is uitgestorven en waarom de palmbomen wit zijn uitgeslagen. De achterkant van mijn jasje heeft inmiddels al de volle laag gekregen en ik rep me naar veiligere orden.
Iets verderop, langs de kades van Arica, krijg ik mijn eerste pelikaan in het vizier. Een grote, solitaire vogel die wat op de woeste golven dobbert. Als ik dichter langs de golfbrekers loop, zie ik een hele kolonie van de vogels op de rotsblokken zitten, hun grote, karakteristieke bek in de borstveren gestoken. Eentje vliegt er door de lucht en draait cirkels, alsof hij in slowmotion door het luchtruim zweeft. Wat een prachtig gezicht, deze vogels die zo lijken te zijn weggevlogen uit een Disneyfilm.
Ik kijk uit over de Stille Oceaan en moet opeens aan een ander Chili denken, het Chili van Pablo Neruda, de grote Chileense dichter en vriend van Salvador Allende. Neruda stierf op 23 september 1973 in Santiago aan leukemie, twaalf dagen na de moord op Allende. Zelfs toen ik nog nauwelijks Spaans kende, las ik Isla Negra van Neruda in de originele taal, zij het met een Engelse vertaling bij de hand. Zijn poëzie is vol van Chili, van de aarde, de lucht, de zee, van het leven zelf. Over de oceaan waar ik over uitkijk heeft hij geschreven: "Man of vrouw, reiziger, eens, later, als ik niet leef: hier zoeken, zoek me hier tussen rotsen en oceaan in het stormlicht van het schuim."
Deze woorden overdenkend loop ik langs de kade naar een pier die de woeste golven van de oceaan trotseert. Ik kijk even naar El Morro waar ik onderdoor loop en zie de rood-wit-blauwe vlag van Chili wapperen tegen de strakblauwe hemel. Af en toe vouwt de wind een stukje van het doek om en zie je enkel het rood en wit waardoor het heel even op de vlag van Peru lijkt. Maar Peru is heel ver weg van hier. De rust, de kalmte, de stilte, dat alles is heel on-Peruaans. Zeker in Lima waar het leven 24 uur per dag doorgaat, zeven dagen per week.
De pier leidt naar het voormalig eiland Alacra, tegenwoordig een schiereiland. Ik blijk de enige wandelaar te zijn, want Chilenen 'doen' het schiereiland per auto. Alle voorbijgangers nemen mij uitgebreid op, alsof ik een bijzondere verschijning ben. Ik blijf stug doorlopen en vraag me ondertussen af of er dadelijk een enorme tsunami komt om me van de pier af te slaan, maar de golven blijven keurig onderaan de rotsblokken.
Aan de kop van de pier staan wat Chilenen naast hun auto een broodje op te peuzelen. Zoals wij op zondag even naar Scheveningen of Zandvoort rijden, bedenk ik me. Behalve een vuurtoren en een rottende zeeleeuw op het strand, is er niets te beleven en langs de andere kant van de weg loop ik terug naar het vaste land.

6.
Na een stevige maaltijd in een van de weinige restaurants die open zijn in Arica, geflankeerd door een drietal zeebonken die in een voor mij onbekende taal spreken, vind ik zowaar een internetcafé. In een duistere ruimte zitten mensen met een gordijn afgeschermd achter de pc. Dat wekt onmiddellijk de indruk dat hier fors porno wordt gedownload. Ik laat mijn gordijntje dan ook gewoon open, en mail een keurig berichtje aan mijn vrouw om te zeggen dat ik goed ben aangekomen en dat ik van haar hou. Daarna loop ik door de uitgestorven winkelstraat terug naar het hostal en sluit me met een fles water en wat snoepgoed in mijn kamer op.
De dag is redelijk zonnig geweest en de warmte hangt nog lange tijd in de kamer. Ik heb geen pyjama meegenomen en slaap in T-shirt en onderbroek onder een dunne laken. Ik zap wat langs de Chileense en buitenlandse kanalen, zie dat Chili de interland tegen Argentinië heeft verloren (was het daarom zo stil op straat?), bekijk de film Cast Away met Tom Hanks en val daarna in een diepe slaap.
Als ik 's morgens wakker word, voel ik een koude tocht door de kamer trekken. Ik spring uit bed uit om mijn broek aan te trekken, doe mijn trui aan en daarna gebeurt het. Er schiet iets in mijn rug en ik klap dubbel van de pijn. Het enige wat ik kan doen is me op het bed laten vallen en kreunend en verlamd van de pijn lig ik daar hulpeloos in een vreemde kamer, ver van huis en van mijn vrouw, zo'n 1500 kilometer om precies te zijn.
Een half uur lang doe ik pogingen om me te bewegen, om een comfortabele positie te vinden die me geen pijn bezorgt, maar niets helpt. Er schiet van alles door mijn hoofd: de geplande beklimming van El Morro en het bezoek aan een mummievindplaats in de Atacamawoestijn kan ik wel op mijn buik schrijven. Vanavond om zes uur vertrekt mijn vliegtuig vanuit Tacna naar Lima. Hoe kom ik godsnaam van dit bed af?
Ik voel me als Gregor Samsa die 's ochtends wakker wordt en in een gigantische kever veranderd blijkt te zijn. Evenals de kever van Kafka lig ik op mijn rug in een kamer, en kan ik geen kant op. Existentiële levensvragen spelen door mijn hoofd. Wat als ik hier nooit meer wegkom? Geen prettig idee om hier tot mijn dood te moeten liggen wachten. Kunnen ze me begraven in die metalen kast. De tv die de hele nacht aan heeft gestaan gaat onverstoorbaar door met het uitkramen van allerlei onzinnige informatie die mijn aandacht van het probleem afleidt. Met mijn hand tast ik naar de afstandsbediening die achter me ligt en klik het apparaat uit.
Wat nu? Moet ik om hulp roepen? Die ouwe baas met zijn jampotten is volgens mij ook stekedoof. Ik móet op de een of andere manier overeind zien te komen. Ik probeer met bekkenkantelen, een oefening die ik jaren geleden tijdens fysiotherapie heb geleerd, weer wat beweging in mijn rug te krijgen. En zowaar blijkt het te helpen. Voorzichtig zet ik beide voeten op het koude zeil. Ik strompel naar de deur en roep door een kier: 'Hola, señora!' Daarna blijft het stil. Gisteravond bij het verlaten van het hostal meen ik twee andere gasten te hebben gezien, maar verder lijkt het pand uitgestorven.

7.
Er zit niets anders op dan om de trap af te lopen. Daarna zien we wel weer verder. Nog steeds dubbel gevouwen trek ik sokken en schoenen aan, en in deze toestand daal ik voetje voor voetje de trap af. Bij de keuken aangekomen zie ik godzijdank de oude vrouw bij het fornuis staan.
'Wat is er met ú aan de hand!' roept ze uit.
Ik leg haar uit dat ik niet rechtop kan staan, verga van de pijn in mijn rug en dringend een pijnstiller nodig heb. Haar man komt uit zijn kantoortje vandaan en kijkt me vol verbazing door zijn jampotten aan, alsof ik een soort curiosum ben.
'Kun je niet rechtop staan?' vraagt hij met een mengeling van ongeloof en spot in zijn stem.
Ik schud mijn hoofd van niet.
De vrouw gebaart me aan de ontbijttafel te gaan zitten. Ze legt een strip aspirenes voor me neer en geeft me een kop kamillethee. Ik slik onmiddellijk twee tabletten door en gooi de thee er achteraan om iets warms in mijn lijf te krijgen.
De eigenares van het hostal blijkt zelf ook ooit iets dergelijks aan de hand te hebben gehad, en duikelt uit een laatje een tube spiercreme op. Ze vraagt of ze het op mijn rug mag smeren en ik knik van ja. Al wil ze modder op mijn rug smeren, of naalden in mijn hele lichaam steken, het maakt me niet uit, als ik maar van die pijn afkom.
Zo'n tien minuten lang masseert de oude vrouw met krachtige hand mijn rug en ik voel dat er weer wat leven in komt. Na de kneedsessie kan ik zowaar weer enigszins rechtop zitten, zij het dat ik een beetje naar links hang.
Terwijl de vrouw het ontbijt voor me serveert, harde broodjes met jam en kamillethee, kijk ik met een half oog naar de tv die hier constant aanstaat. Op het ochtendnieuws is een live-reportage ergens vanuit Arica. En vivo staat er onder in het beeld. De verslaggever is enorm opgewonden. De camera zoemt in op een donkere wolk die richting Arica drijft.
'Misschien gaat het regenen', deelt de vrouw me mee, wijzend naar de beelden van de donkere wolk. De camera brengt de verslaggever weer in beeld die, beurtelings in de lens en naar de wolk turend, ons van minuut tot minuut bijpraat over de regenkansen. Daar kan Erwin Krol nog een puntje aan zuigen.

8.
Als ik enige tijd later, na het echtpaar betaald en bedankt te hebben, weer op straat sta, schijnt de zon als nooit tevoren en is van de donkere wolk geen spoor meer te bekennen. Helaas ging ook deze regenbui aan het stoffige Arica voorbij.
Ik kan weer normaal lopen, maar mijn spieren zijn totaal verkrampt waardoor om de vijf minuten een enorme pijnscheut door mijn lichaam trekt en ik dubbelsla en mij happend naar adem aan een paal of ander voorwerp vast moet klampen. Het is maandagochtend en de winkelstraat krioelt nu van de mensen. Voorbijgangers kijken me meewarrig aan als ik weer één van mijn wegtrekkers krijg. Ze komen op de meest onverwachte en ongelukkige momenten. Mijn rugzak, die toch niet al te veel spullen bevat, lijkt met de minuut zwaarder te worden.
In de plaatselijke apotheek koop ik paracetamol en spierzalf, waarna ik nog maar één ding verlang: terug naar Tacna.
Vanuit een telefooncel bel ik mijn vrouw op om te zeggen dat ik eraan kom. Tijdens het gesprek kan ik nauwelijks praten van de pijn, en na het horen van het vertrouwde geluid van mijn geliefde aan de andere kant van de lijn barst ik in tranen uit. Juist op dat moment slikt het apparaat mijn laatste peso door en wordt de verbinding verbroken. Het gesprek geeft me in ieder geval nieuwe kracht, en de verzekering dat mijn vrouw mij staat op te wachten op het vliegveld van Lima. Ik hoef me nu alleen nog maar in Tacna in het vliegtuig zien te hijsen en met wat paracetamols bij de hand overleef ik de terugtocht wel.
Bij de busterminal ben ik andermaal de laatste passagier in de colectivo. Deze keer bestaan mijn medepassagiers uit twee studenten, twee vrouwen en een kind. De terugreis verloopt voorspoedig, zij het dat het kind de hele rit aan één stuk door huilt. Waarom het kind huilt is niet duidelijk, het is meer een soort dreinen. Misschien is het de warmte of het ongemak van de volle Sedan. Het kan me allemaal niet schelen, zolang ik die verdomde pijn maar niet voel.
De formaliteiten aan de grens verlopen gladjes en als we het bord Bienvenido en Peru passeren, zet de chauffeur de radio aan en schalt er bekende salsamuziek door de luidspeakers. Vóór ons strekt de Panamericana zich uit met aan beide zijdes niets dan zand. Ik ben weer terug in Peru, ik ben bijna thuis.

2 Comments:

Blogger Ramon said...

Ik weet niet waarom, maar je verhaal doet me denken aan Mario Vargas Llosa's (auto-)biografisch deel van "El Pez en el Agua". Om precies te zijn, het ademt dezelfde atmosfeer als de hoofdstukken waarin hij zijn jeugd beschrijft tussen Santa Cruz, Piura, en Lima, in de jaren '40 van de vorige eeuw.

Dat is interessant: het enige dat jouw en MVLL's verhaal in gemeen hebben, is Perú. De tijden zijn anders, het verhaal is anders, de conclusie is anders. En toch, toen ik je verhaal las, was de eerste gedachte die me binnenschoot: MVLL.

6:13 PM  
Anonymous Anonymous said...

ik hoop dat je nogsteeds gelukkig bent met je vriendin.. peru lijkt me een mooi land om te bezoeken..ik heb je verhaal eigenlijk met je "mee beleefd".. vind het heel mooi geschreven!

5:33 AM  

Post a Comment

<< Home