Thursday, December 14, 2006

Evolutie

Toen de professor 's ochtends zijn ogen opendeed, zat er een grote kakkerlak boven in de gordijnen.
'De dag begint goed,' zuchtte hij terwijl hij zich uit bed hees. 'Ik heb de gordijnen nog niet opengedaan of het bederf staart me al in het gezicht. In andere landen wordt de komst van de zomer aangekondigd door zwaluwen of vlinders, maar hier in Peru door kakkerlakken!'
Met een rake klap van zijn pantoffel verbrijzelde hij het lakbruine lijf van het insect. Met kinderlijke nieuwsgierigheid bekeek de professor vervolgens het op het parket natrillende beestje.
'Vreemd,' dacht hij, 'kakkerlakken zijn lichtschuwe beesten. Wat doet dit exemplaar op klaarlichte morgen boven in mijn gordijnen?' Met de punt van zijn pantoffel schoof hij het gekraakte karkas tegen de plinten.
'Misschien was dit wel een revolutionair moment, waarop de eerste kakkerlak zich in het daglicht begeeft, zoals ooit de eerste vis zich op het vaste land waagde, en heb ik zojuist in één klap een hele evolutionaire ontwikkeling, die tot weet ik wat had kunnen leiden, om zeep geholpen!'
Staande voor het raam rekte de professor zich uit en geeuwend trok hij de gordijnen open. Even liet hij de nieuwe dag op zich inwerken.
'Waarom vinden we vlinders of lieveheersbeestjes trouwens lieflijk en kakkerlakken wanstaltig? Het is toch echt van een en dezelfde familie.'
De professor wandelde langzaam naar de badkamer om zijn blaas te ontdoen van het 's nachts verzamelde vocht.
'Mijn urine ruikt de laatste tijd anders dan normaal,' bedacht hij terwijl hij doortrok. 'Misschien heb ik teveel chevice gegeten.'
De professor zette zich in de keuken aan het gereedstaande ontbijt en pakte de krant die naast zijn bord lag. Gewoontegetrouw begon hij het dagblad van achter naar voren te lezen. Op de wetenschapspagina las hij dat de zon een ongewone periode van verhoogde activiteit onderging:

Mega-explosies uit drie zonnevlekken, in omvang groter dan onze aarde, blazen tonnen gloeiendheet gas de ruimte in. De eerste schokgolven van deze uitbarstingen zullen onze planeet vandaag bereiken en het magnetisch veld van de aarde bombarderen met positieve ionen.
De professor onderdrukte een geeuw en sloeg de pagina om. Net toen hij op de opiniepagina was aangekomen, kwam het dienstmeisje op haar witte gymschoenen binnengehold en wenste hem goedemorgen in haar zangerige accent uit het regenwoud. Haar gitzwarte haar rustte in een staart op haar rug.
'Er komt geen water meer uit de kraan, señor professor!' zei ze half hijgend en met een uitdrukking op haar indiaanse gezicht alsof het een nationale ramp betrof. Het meisje bleef als verlamd naast de eettafel staan. De professor haalde een briefje van tien soles tevoorschijn en gaf deze aan haar.
'Ga bij de super een paar flessen water halen,' voegde hij haar met een wuivend gebaar toe.
Voordat het meisje de keuken uitholde, hield hij haar echter staande met de vraag:
'Zeg eens, waarom vind je kakkerlakken eigenlijk vieze beesten?'
Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was repliceerde het meisje: 'Ze lopen zo eng, of nee, ze lopen niet; ze slepen zich voort over de grond.'
'Mmm, dank je, ga nu maar,' mompelde de professor terwijl hij de krant naast zich neerlegde.
Peinzend staarde hij voor zich uit.
'Ze heeft gelijk, kakkerlakken lopen niet, ze slepen hun achterlijf voort, alsof het een levenloos deel van hun lichaam is.'
Wat de professor ook niet zinde, was dat kakkerlakken hem eraan herinnerden dat hij slechts door een dunne laag beton van de voortwoekerende wildernis was gescheiden. Onder de fundamenten van het huis, dat hij zelf had ontworpen en steen voor steen had laten bouwen, in de rioleringsbuizen, daar krioelde het van het ongedierte. De kakkerlak die af en toe door een gat naar binnen kroop, was slechts het topje van de ijsberg, de voorhoede van een enorm leger van insecten en ander ongedierte dat vroeger of later zijn eilandje van luxe en beschaving zou overlopen.

De professor had zijn eetlust verloren en liep via de achterdeur het terras op. Hij zette zich in een grote rieten stoel in de nog milde morgenzon, en keek uit over het keurig getrimde gazon.
Achter in de tuin liep de hond rond, hier en daar snuffelend aan een struik of een geurspoor.
Het gras zag er wat dor uit, maar verder stond de tuin in volle bloei. Over een paar maanden zouden de citroenen, mandarijnen en bananen weer rijp aan de takken van de bomen hangen.
Zakken vol gaf hij ieder jaar mee aan de timmerman, de schilder en andere werklui die klusjes in en om het huis verrichtten. Zelf kon hij al dat fruit niet verorberen, en als hij het niet op at viel het rottend op de grond en kwamen de vliegen en mieren er op af.
Bonk. De oude Laila liep tegen een boom aan, schudde het hoofd en liep versuft verder. Blindheid op hoge leeftijd was een bekend probleem bij Beagles, evenals aantasting van het zenuwstelsel, met name in de poten.
Het viel de professor plotseling op dat de oude hond zich als een insect voortbewoog. Af en toe viel ze om, maar altijd weer stond ze op, schudde eens met haar kop en sleepte zich verder. Alsof ze geen gevoel meer in haar achterpoten had, zo bewoog ze zich mechanisch voort, haar oude, uitgemergelde lichaam achter zich aanslepend.
Soms lag ze stil op het gras. Minutenlang tuurde de professor naar het doorleefde hondenlijf om te zien of ze nog ademde. En altijd weer zag hij na een tijdje de ribbenkast opveren ten teken dat er nog een restje leven in het beest zat.
'Deze struik heeft water nodig.'
De tuinman onderbrak zijn overpeinzing. De kromgegroeide man met zijn door de zon gebruinde huid en een baseballpet over zijn dunne grijze haar stond naast een dorre struik aan de rand van de tuin.
'De wortels van de struik zitten aan de achterkant, waar het water niet komt. Daardoor gaat hij langzaam dood,' sprak de tuinman.
'Zo is het leven,' antwoordde de professor, 'uiteindelijk gaan we allemaal langzaam dood.'
De tuinman grijnsde zijn verrotte tanden bloot. 'De een wat sneller dan de ander,' lachte hij.
De professor knikte en staarde in de verte. 'Ja, de een wat sneller dan de ander.'
Laila had haar vruchteloze tocht door de tuin opgegeven en haar breekbare lichaam onder de vijgenboom gelegd. Haar ademhaling was nauwelijks waarneembaar. Af en toe stak ze haar neus in de lucht, alsof ze iets rook, maar daarna legde ze de kop weer te rusten, haar lichaam te afgetakeld om de bron van de geur te achterhalen.
'De rozen hebben verse mest nodig,' kraaide de tuinman. 'Ze zien een beetje flets, het ontbreekt ze aan voedsel.'
De professor keek naar de rozenstruiken; witte, gele en roze, zijn lievelingsbloemen. Vreemd hoe die mooie bloemen met hun heerlijke geur op zoiets banaals als stront konden groeien. Hij moest opeens aan zijn moeder denken, een mooie vrouw met lange, ravenzwarte haren die ze altijd in een dikke vlecht op haar rug droeg, zoals alle vrouwen uit de bergstreken. Hij herinnerde zich haar geur, een zoete geur van rozen in de tintelende middagzon.
Toen hij acht jaar oud was, vertrok zijn moeder naar "de grote stad", om te werken als naaister bij een rijke familie, hem achterlatend in zijn geboortedorp, onder de hoede van zijn opa en oma. Zijn hele verdere leven had hij nooit van een vrouw kunnen houden, omdat altijd de angst aan hem knaagde dat ze hem zou verlaten. En om zijn angst voor te zijn, verliet hij elke vrouw die ooit van hem had gehouden.
In de boom waaronder Laila lag te slapen, hadden zich zeven vogels met glimmende zwarte verenpakken verzameld. Iedere vogel zat op een aparte tak.
'Da's geen goed teken,' bezwoer de tuinman hem. 'Wanneer je zoveel zwarte vogels bij elkaar ziet, gaat er gauw iemand dood.'
De professor keek fronsend naar het onheilspellende schouwspel.
'Allemaal bijgeloof!' riep hij laconiek.
De tuinman bond een plastic zak met tuinafval dicht, verzamelde zijn gereedschap in zijn kruiwagen, en liep naar het tuinhek.
'Ik zou maar voorzichtig zijn als ik u was,' waarschuwde hij en verdween daarna door het hek. De professor klakte met zijn tong als om de opmerking van de tuinman te relativeren.
Het dienstmeisje bracht hem zijn jugo, een mix van papaja, savila, tomaten, en enkele groenten. Het was zijn elixer voor een lang leven, zijn toverdrank om de dood op afstand te houden.
De laatste tijd droomde hij regelmatig over de dood. In een steeds terugkerende droom zag hij boven de stad een grote oogverblindende paddestoel van licht zich ontvouwen, daarna werd zijn lichaam verteerd door een onzichtbaar vuur; eerst zijn handen, die langzaam veranderden in een zwarte, teerachtige substantie, waarna deze langzaam zijn hele lichaam absorbeerde.
Midden in de nacht werd hij zo in het pikkedonker wakker. Minutenlang durfde hij zijn handen niet uit te strekken in het duister, uit angst dat hij de binnenkant van een doodskist zou voelen.
Half wegdromend in de zon, in zijn rieten stoel op het terras, leek het of het geluid van de vogels in de bomen aanzwol. Het gekoer van duiven, gekir van kleine zangvogels en het zoemen van insecten vulde zijn oorschelpen, tot er niets was dan een monotoon gezoem.
De professor probeerde zijn ogen te openen, maar op de een of andere manier lukte het hem niet om te focussen op zijn omgeving, en hij zag alles om hem heen in een troebele waas. Het zweet brak hem uit en de warmte en vochtigheid voelden aan als een klamme deken die om hem heen werd geslagen.
Hij wilde het dienstmeisje roepen om hulp, maar er kwam geen geluid uit zijn keel. Als een jong vogeltje in zijn nest met de bek wijd open gesperd, zo zat de professor in zijn stoel. Er droop wat slijm uit zijn mond, zonder dat hij er iets aan kon doen.
Het laatste dat de professor waarnam, nadat hij even het zicht had herwonnen, was dat uit het niets een kakkerlak hem recht in het gezicht vloog en zich nestelde op zijn voorhoofd. Machteloos liet hij het glas uit zijn handen vallen op de tegels van het terras. Tegelijk blies Laila onder de vijgenboom met een zucht haar laatste adem uit.
Uit alle hoeken en gaten kwamen de insecten nieuwsgierig tevoorschijn, aangetrokken door de ongewone stilte, die als een vacuüm in de tuin hing. Met hun voelsprieten tastten ze de omgeving af en enkelen proefden voorzichtig van het elixer dat een plas op de tegels had gevormd.
Nog onwennig verkenden ze hun nieuwe territorium, maar de eersten kropen al over de leuningen van de rieten stoel om de oude heerser van zijn troon te verstoten en hun kersverse plaats in te nemen in de natuurlijke orde der dingen.
Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in literair magazine Lava.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home