Friday, June 30, 2006

Het teken

Harmen stapte, met zijn kraag opgezet tegen de snijdende oostenwind, over het lange karrenpad naar huis. Daar wachtte Marieke met de kinderen bij het warme vuur op nieuws van haar eega. Hij was bij de mis geweest in de kapel van het klooster in het nabijgelegen dorp. Zelf woonden ze in een gehucht dat niet meer dan een paar huisjes telde. Maar de laatste tijd was het er niet pluis. Een vreemd roofdier had vorige week zestien kippen de kop afgebeten, zonder er één op te eten. Dat moest haast wel werk van de duivel zijn. En die koude oostenwind die al dagenlang aanhield voorspelde ook niets goeds.
Daar bovenop was één van de kinderen van Harmen en Marieke ziek geworden; het ijlde en zweette aan één stuk door. Marieke had tegen Harmen gezegd: "Ga eens kijken in de kapel van het klooster, en zie eens wat de monnik ervan zegt."
Wat Harmen in de mis had gehoord, had hem niet vrolijker gemaakt. De monnik zei dat het een duivels jaar was - het had iets te maken met de cijfers 999 op z'n kop - en hij dacht dat wel gauw de hele wereld zou vergaan in een hellevuur, behalve diegenen die zich bekeerden tot Jezus. Er stond een klein beeldje van een man aan een kruis, die bijna duizend jaar eerder had geleefd. Die man was rond deze tijd, in december, geboren in een ver, vreemd land, en er waren tekenen geweest aan de hemel, een ster of een komeet, en er waren koningen naar zijn kribbe gekomen met geschenken, en een andere koning wilde hem doden... Harmen wist niet goed hoe die man, die duizend jaar eerder aan het kruis was gestorven, hun moest redden, maar als het hielp wilde hij het wel proberen.
Ook waarschuwde de monnik, met geheven vinger en priemende ogen boven de grauwe pij, dat er heksen waren gezien in de buurt, die 's avonds dansten in het donker, en dat er vreemde beesten rondzwierven in de streek. Daarop had Harmen hevig geknikt en geroepen dat een beest bij hem zestien kippen de kop af had gebeten, zonder er één op te eten. De mensen in de kapel hadden hem aangestaard en sommigen sloegen een kruis. Nu zou de wereld zeker gauw ten einde komen, had de monnik bezwerend gezegd. De mensen wilden van Harmen weten hoe het beest eruit had gezien. Harmen zei dat hij het zelf niet had gezien, maar volgens een marskramer die toevallig langs was getrokken, had het beest twee koppen en tien staarten. Daarop riep de monnik weer dat het wel zeker het beest van Johannes uit het boek Openbaringen moest zijn, en dat de eindtijd nabij was.
Harmen dacht, terwijl hij wat dieper in zijn jas kroop om aan de gure wind te ontkomen, hoe zijn kind nu beter moest worden. Al die verhalen over het einde der tijden hadden hem niet veel wijzer gemaakt, en het zou de vrouw niet helpen om te horen dat de wereld verdoemd was. Harmen dacht weer aan die man aan het kruis, en aan de doornenkroon om zijn bloederige hoofd. Hij keek eens naar hemel, maar hij zag geen ster of ander teken om hem de weg te wijzen of een aanwijzing te geven. De lucht was grauw en zwanger van sneeuw.

Opeens hoorde hij niet ver van hem vandaan wat geritsel in de struiken langs de weg. Zijn hart bonsde in zijn keel. Voorzichtig stapte hij in de richting van het geluid. Hij rekte zijn hals en keek gespannen tussen de kale wintertakken door. En daar, tussen de doornstruiken, zag hij een jong hert, pasgeboren, het vlies nog over de kop, op een zacht stuk mos liggen. De moeder van het dier was nergens te bekennen. Waarschijnlijk was het hert voor hem op de vlucht geslagen en had gedwongen het ree aan haar lot overgelaten. Harmen dacht na wat hij moest doen. In deze kou zou het zeker binnen het uur doodvriezen. Hij besloot het op zijn armen, met zijn jas over het dier heen geslagen, naar huis te dragen. Terwijl hij zo over het pad verder liep, begon het langzaam te sneeuwen. De wereld veranderde in een witte vlakte. Het jonge hert lag stil onder zijn besneeuwde jas.
Marieke stond hem al aan de deur op te wachten. Binnen gloeide het haardvuur. Harmen legde het ree voor het knapperende vuur, en trok langzaam de jas van het rillende dier. Onwetend van wat er met haar gebeurde, schikte het hertje zich in de warme gloed. Een tijdlang stonden ze stil naar het beestje te kijken. Toen verbrak Marieke de stilte en zei: "Wat is er in de mis gezegd?" Harmen vertelde over het getal 999, over heksen en hellevuur, en over de zestien kippen en het duivelse beest. Marieke schudde het hoofd na alle verhalen van haar man. "Die monnik is ook maar een doodgewone sterveling," zei ze, "maar dit is een teken dat voor zichzelf spreekt." Ze wees naar het hert dat met de ogen toe voor de haard lag opgevouwen. En terwijl ze daar stonden, voelden ze plotseling het zieke kind tussen hen in. Het stak een hand uit naar het jonge hert, dat even de kop in de lucht stak om eraan te ruiken. Het kind, dat net nog ijlend in bed had gelegen, keek nu helder uit de bruine ogen en glimlachte stil. De koorts kwam niet meer terug.
Die avond, toen de sneeuwbui was opgetrokken, zagen ze een vonkenregen aan de hemel, wat zeker een teken van de Lieve Heer moest zijn. En terwijl ze naar het hemelse vuurwerk keken, een meteorietenregen, bleef de wereld om hen heen gewoon bestaan, en nergens zagen ze het hellevuur dat de monnik had beloofd, alleen een lucht vol vallende sterren. Het nieuwe millennium kon nu niet ver meer zijn.

Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in weekblad De Voorschotense Courant.

Foto: Amber MacPherson

0 Comments:

Post a Comment

<< Home