Friday, June 23, 2006

De eekhoorn

Er was eens een man die het liefst een eekhoorn wilde zijn. Hoewel zijn postuur in niets overeenkomst vertoonde met het gepluimde knaagdier, had het beest zijn grote sympathie. De man was gedrongen, en wat hij in lengte ontbeerde was hem in de breedte gegeven. Een flinke borstkast, armen en benen als boomstronken, en knoestige vuisten. Desondanks was hij portretschilder en wist hij de gelijkenis van een gezicht tot op de millimeter nauwkeurig weer te geven op het canvas.
Voordat hij eekhoorn wilde worden, wilde hij een indiaan zijn, en daarvoor een vleermuis. Als jongetje hing hij urenlang op zijn kop aan het klimrek, de benen om de metalen buis geslagen, met een Zorro-cape zijn torso bedekkend, en pretendeerde te slapen. Uiteindelijk overtuigde de dokter zijn moeder ervan dat het kind een hersenaandoening zou krijgen van al dat gehang. Toen was het over met vleermuisje spelen, en besloot hij een indiaan te worden.
De beste manier om indianenvaardigheden te ontwikkelen, was een lidmaatschap van de scouting, dacht hij. Daar leerde hij sluipen door de bossen, sporen van wilde dieren herkennen, en overleven in de wildernis. Om de adelaarsveer te verdienen, die hem de status van indiaan gaf, moest hij een test ondergaan. Gedurende een hele nacht moest hij zich verstoppen in het bos en zorgen dat zijn medescouts hem niet vonden.
Misschien was het zijn vleermuizen-inborst die hem de grot deed ontdekken. Daar, onder de overhangende rotspartij, met de sterrenhemel als enige afleiding, bracht hij de lange, donkere nacht in zijn eentje door, omringd door geluiden van onbekende beesten in het bos.
Nadat hij de veer had verworven, en dus de indianenstatus had bereikt, was er lange tijd niets meer om naar te streven. En, zoals het een indiaan betaamt, laafde hij zijn lege bestaan met vuurwater. Het drinken begon als een gezelschapsritueel, met zijn makkers rond het kampvuur. Daarna zette hij het ritueel voort in de dorpskroeg, waarbij het gezelschap steeds verder uitdunde, tot hij op een dag alleen aan de bar zat. Al zijn vrienden waarmee hij rond het kampvuur had gezeten, waren vertrokken. Sommige waren getrouwd, andere maakten carrière, en weer anderen gingen op reis.
De man trok weg uit het dorp, de bergen in. Omringd door deze reuzen van rots en steen voelde hij geen behoefte om te drinken. Daar voelde hij enkel de behoefte om te overleven. Hij werd bergbeklimmer. Hangend aan touwen tegen een steile bergwand, de zwaartekracht tartend, voelde hij zich op zijn best. Misschien was het andermaal zijn vleermuis-instinct dat hem dreef tot zijn liefde voor rotspartijen.
Op een avond kreeg hij tijdens een klauterpartij kramp in zijn armen. Hij kon niet terug naar de berghut en moest de nacht doorbrengen op de top van de berg. Na die nacht wilde hij nooit meer een vleermuis zijn.
Hoe en wanneer het eekhoornideaal doordrong tot zijn bestaan is onduidelijk. Misschien nadat hij de brui had gegeven aan zijn vaste baan. Het voornaamste motief om eekhoorn te willen zijn, was dat de beestjes relatief gemakkelijk aan hun eten konden komen. Terwijl hij zelf zijn kostje bij elkaar moest schrapen door het schilderen van portretten -meestal van zelfingenomen directeuren van staatsbedrijven of lokale politici met een gigantisch ego, die hij bewust lelijker afbeeldde dan ze al waren- hoefde de eekhoorn slechts wat noten te verzamelen, noten die overal voor het oprapen lagen, en kon het beestje de rest van de dag vrolijk zwieren en zwaaien door het bos.
Ook was hij onder de indruk van de manier waarop eekhoorns bijna leken te vliegen van tak tot tak. Het benaderde het ideaal van vliegen het dichtste, zonder dat je daadwerkelijk een vogel hoefde te zijn. Vogels vond hij niks. Te weinig botten, te veel veren. Wie had er immers ooit meer dan één veer nodig, zoals de indiaan?

Foto: Phil Romans

0 Comments:

Post a Comment

<< Home