Saturday, June 24, 2006

De Ooievaars

Over een stoffig landweggetje reden ze door het vlakke landschap, dat hier en daar werd doorbroken door enkele bonzai-boompjes, kromgegroeid in de ongelijke strijd met de eeuwige zeewind, de takken uitwaaierend in de breedte. Het landschap, in het uiterste zuiden van Spanje, schurkend tegen de Marokkaanse kust, riep beelden op van Afrikaanse savannes.
Het was begin november, maar in het diepe zuiden van Europa, enkele tientallen kilometers buiten Sevilla, kon je nog gemakkelijk met enkel een licht jasje af. De autoraampjes waren half opengedraaid en de droge, zoetige lucht stroomde naar binnen. De weg doorkruiste een moerasachtige vlakte, waar duizenden watervogels zich tegoed deden aan wormpjes, schelpdieren en insecten. Tientallen soorten liepen of zwommen kriskras door elkaar. Er was wenig of niets dat de dieren hier kon storen. Slechts een enkele roofvogel die hoog in de lucht op een prooi zat te loeren, bracht af en toe wat beroering teweeg in de vogelzwerm.

Na een half uur rijden over de zandweg, met niets dan een grote stofwolk in hun kielzog, arriveerden ze op de plaats van bestemming, een broedplaats voor ooievaars. De ciconiiformes wipten over uit Afrika, om in alle rust en zonder natuurlijke vijanden voor hun nageslacht te zorgen. Hoezeer het landschap ook op de Afrikaanse savanne leek, leeuwen, tijgers en andere roofdieren blonken uit door hun afwezigheid. Wel zag je er af en toe groepen gieren hoog aan de blauwe hemel rondcirkelen, machtige beesten met spanwijdtes van meer dan twee meter lang, die loom het landschap op karkassen van dode dieren inspecteerden.
Op een oranjekleurige zandvlakte parkeerden ze de auto en gingen te voet verder. In de boomtoppen aan de horizon konden ze de ooievaarkolonie vermoeden, maar nog niet zien. 'Misschien zijn ze al vertrokken', dacht hij, 'en zijn we dit hele eind voor niets gekomen'. Het landschap was weliswaar de moeite waard, maar verder was er niet veel te beleven op de dorre, droge vlakte. Hier en daar werd het terrein doorklieft door grillige kloven, littekens van vroegere modderstroompjes en een bewijs dat het er flink kon regenen. Het was echter al enkele maanden achtereen kurkdroog en de rode aarde was gebarsten en korrelig aan de oppervlakte.

Van jongs af aan had hij al een zwak voor ooievaars gehad. In zijn kindertijd waren ze alom aanwezig, in de vorm van verhalen over de grote vogels als kraamhulp en brengers van nieuw leven, tot aan juffrouw Ooievaar in de Fabeltjeskrant die avond aan avond klepperend de beeldbuis vulde en 's ochtends bij het ontbijt alweer klaarstond op de beschuitbus. En toch waren diezelfde ooievaars in het dagelijkse leven even opvallend afwezig als leeuwen op het Iberisch schiereiland.
Zodoende groeide de ooievaar uit tot een mythisch wezen, waarvan er in Nederland begin jaren zeventig nog minder dan een dozijn werden gesignaleerd. Bijna ieder dorp had wel zo'n treurig karrenwiel op een paal, waar jaar na jaar geen ooievaarspaar op nestelde.
Pas in de jaren negentig kwam de ooievaar weer voorzichtig terug in de lage landen, nadat het landbouwgif was teruggedrongen en de kikkerpopulatie een beetje aantrok. Op een avond zag hij in de schemering vier ooievaars midden in een weiland staan en van schrik viel hij zowat van zijn fiets.
In zijn belevingswereld bleven ooievaars voorgoed omgeven door een mythisch aureool. En nu stond hij in Zuid-Spanje met één been in de kraamkamer van de ooievaar. Het was alsof hij de Olympus had beklommen en dadelijk de goden in hun eigen habitat zou aanschouwen.

Plotseling wees zijn metgezel hem op iets in de lucht. Daar, hoog boven hen, zweefde een hele troep van veertig of vijftig ooievaars, zo groot als gieren, op stromen warme lucht. Langzaam dreven de vogels richting de boomtoppen, waar sommige zich lieten zakken en op nesten in de kruinen neerstreken.
Door een verrekijker observeerde hij het magisch tafereel. In bijna elke boomtop zag hij een stel ooievaars die er een nest hadden gebouwd. De lage bomen met hun uitwaaierende kruinen waren ideaal voor de grote vogels die er een hekel aan leken te hebben om op de aardbodem te vertoeven. Indien mogelijk verbleven ze hoog in de lucht of op hun verheven nesten, en als ze al afdaalden naar de aardkloot om een kikker of een hagedis te vangen, dan nog hielden ze bij voorkeur slechts één poot aan de grond.
Door de verrekijker kon hij duidelijk hun kleuren zien: wit verenpak met zwarte vleugels en een grote rode snavel. Verder geen opsmuk of opzichtig vertoon zoals bijvoorbeeld bij pauwen het geval was; beesten die amper konden vliegen en een geweeklaag uitkraamden dat vogels onwaardig was. Nee, dan de ooievaars. Met hun machtige vleugels vlogen ze non-stop de halve wereld rond, altijd op zoek naar warme streken, de winterkou ver achter zich latend, niet gebonden aan heg of steg, vrij om te gaan waar ze wilden.
Vanuit Afrika kenden de ooievaars twee aanvliegroutes op Europa, wist hij uit een boek over trekvogels. Eén route liep vanuit Midden-Afrika naar het westen om bij de Straat van Gibraltar de oversteek naar Spanje te maken, en zo verder tot in Noord-Europa. De andere route vond zijn oorsprong in Zuid-Afrika en volgde de loop van de Nijl waarna de ooievaars bij de Bosporus het Avondland binnenvlogen om vervolgens in Midden-Europa te belanden.

Starend door de verrekijker bedacht hij dat ooievaars eigenlijk bezoekers uit een andere wereld waren, vertrouwd in de omgeving waar ze 's zomers neerstreken, maar toch immer een exoot die vroeg of laat weer vertrok naar een ver en mysterieus oord. Misschien associëren we hen dáárom met zuigelingen, filosofeerde hij. Die komen immers ook uit een andere wereld, en lijken toch vertrouwd in hun nieuwe omgeving.

Foto: Joost Witteveen

0 Comments:

Post a Comment

<< Home