Wednesday, June 21, 2006

Roos

In het schuin door de ramen vallende voorjaarslicht dwarrelde stil het stof dat telkens werd opgeschrikt, wanneer wij op onze sloffen van de lessenaar teruggleden naar onze bankjes over het grijze linoleum. Aandachtig bestudeerde ik de plaatjes op het leesplankje voor mij, en vervolgens het gezicht van mijn buurman. Hij was de sterkste van de klas en uit een soort onbeheerst vriendschapsgevoel stompte hij mij regelmatig op mijn schouders, zoals een jonge hond kan bijten wanneer hij wil spelen.
Soms trok hij aan mijn haar, dat bijna tot mijn schouders reikte, omdat hij dacht dat het een pruik was. Alleen meisjes hadden zulke lange haren, vond hij. Ik had er nooit over nagedacht of ik een jongen of een meisje was. Pas toen ik voor het eerst verliefd werd, op een meisje met -volgens mijn oudere broers- een kapsel 'pispotmodel', begreep dat ik een jongen moest zijn. Er bleek een scheiding als tussen zon en schaduw door de wereld te lopen, die haar verdeelde in twee kampen: 'jongensboek', 'meisjeshaar'. Mijn buurman stompte mij op mijn schouders om uit te vinden tot welk kamp ik behoorde, en om zijn eigen aard bevestigd te zien.

Eugene heette hij, maar omdat niemand die naam bij hem vond passen, en hij zich er eigenlijk voor schaamde, werd hij door iedereen met zijn achternaam -'Roos'- aangesproken. 'Roos' kwam na 'vuur', wist ik. Ik keek naar het plaatje dat een bloem met rode bladeren en een groene stengel verbeeldde. Er onder stond het woord 'r-o-o-s' gespeld. Nadat ik de letters goed in mij had opgenomen, keek ik naar het schrift dat, met het etiket naar boven, op het tafeltje van mijn buurman lag: 'r-o-o-s'. Ik bedacht dat de letters op het etiket overeenkwamen met de naam van de eigenaar, en kwam vervolgens tot de slotsom dat iets in de persoon van mijn buurman overeen moest komen met het plaatje van de roos. Maar hoe ik ook keek en vergeleek, er scheen geen enkele gelijkenis te bestaan tussen de twee. Het was eerder zo dat de één de ander uitsloot. Er moest ergens een vergissing zijn gemaakt. Ik ging verder, het leesplankje langs, en stuitte op een plaatje van een jongen met korte, blonde haren waaronder het woord 'k-e-e-s' stond gespeld. Ik keek weer naar mijn buurman en knikte tevreden: kort, blond haar, dat moest 'em zijn.

De juf haalde de leesplankjes op en deelde vellen papier uit, waarop dezelfde plaatjes stonden afgebeeld, maar nu zonder de woorden. We moesten de plaatjes uitknippen en op een ander vel onder de juiste letterreeks plakken. Zelfverzekerd en met moeite mijn opwinding verbergend, begon ik aan het karwei. Tussen het knippen en plakken door keek ik naar het gezicht van de juf, maar niets in de rustige trekken op haar gezicht verraadde de valstrik die ze had uitgezet. Met superieure zelfgenoegzaamheid plakte ik het ventje met de korte blonde haren bij de letters 'r-o-o-s', en het plaatje van de bloem met de rode bladeren bij het woordje 'k-e-e-s'.

"Zo", zei ik, mijn handen afvegend, "klaar is Kees!" Roos keek even op van zijn werk, maar net als de juf hield hij zijn gezicht in een strakke plooi, die niets verraadde van wat er onder omging. De kleverige lijmresten aan mijn vingertoppen droogden snel op tot harde, plastieke kapjes die barstten wanneer je je vingers kromde.

Het plakvel lag gerimpeld voor mij in de zon op het bruine tafelblad, waar de houdertjes voor inkt nog inzaten, een overblijfsel uit lang vervlogen tijden. Verveeld speelden we soms met het schuifje dat over het kokervormige houdertje gleed. Plotseling begon ik mijn buurman met heel andere ogen te bekijken. Al die tijd hadden we hem R-o-o-s genoemd, terwijl hij eigenlijk K-e-e-s heette.

"Breng je werk maar hier", zei de juf die mij met mijn armen over elkaar had zien zitten. Ik legde het kromgetrokken vel papier voor haar op tafel en keek gespannen toe hoe de pen de plaatjes één voor één langs ging. Het strenge, opgeknotte haar van de juf wierp een scherpe schaduw op het groene schoolbord en ging daar een eigen leven leiden, los van het hoofd. Een soort bult die uit de kop leek te groeien. Plotseling verstarde het ding en ik zag hoe de juf een rode streep door het plaatje van de roos trok. In grote verwarring volgde ik de verdere verrichtingen van de schaduw, die zojuist van de muur af over het linoleumwas gegleden, en nu weer bezit van het bord had genomen. Ik concentreerde mij op het patroon van fijne lijntjes, die de strenge handen van de juf overdekten. Door een nauwelijks waarneembare spierbeweging werd het netwerk van lijntjes strak getrokken, en ik zag hoe de hand een streep door 'Kees' zette.

De juf keek mij doordringend aan. Ze schudde een krijtje uit een blauw kartonnen doosje en reikte het mij aan met de woorden: "Spel eens 'roos' op het bord." De klas keek nieuwsgierig van het werk op, terwijl ik met klamme handen het droge krijt aanpakte. Omzichtig en met grote concentratie trok ik een piepende, verticale streep op het bord, daarna vanuit het midden een slepende schuine naar rechts, om de constructie te completeren met een streep, symmetrisch aan de vorige. In de gapende ruimte achter mij steeg een licht geroezemoes op, overstemd door het zwijgen van de juf.

Na een enigszins hellende K produceerde ik twee hooggerugde E's, waarin ik een spottend gelaat meende te zien, en rondde ik de reeks af met een naar een acht neigende S. Het geheel slingerde als een gammele oude fiets. "Lees eens op", sprak de juf. In gedachte spelde ik de letters uit en zei toen, in de stilte van de middag en met licht trillende stem: "Roos."

De gelige lijm in de pot op de lessenaar glansde in de opzwellende zon. Vanuit een stille hoek van het heelal kwam het zachte huilen aanrollen, om los te barsten in een onbeheerst wolvengejank, dat het klaslokaal in al zijn voegen deed schudden. "Houdt jullie hoofd!" riep de juf, "allemaal." De schaduw gleed links van de muur af om in volle lengte voor mij te verrijzen. Onderdanig ging de wind liggen, zonder werkelijk te verdwijnen.

De juf pakte de borstel en veegde met haar rimpelige hand mijn vehikel uit. De witte kalkdeeltjes dwarrelden even stuurloos door de lucht en gleden toen langs de zonnestralen naar een hoek van het lokaal. In haar sierlijke, trefzekere handschrift schreef de juf een zin op het bord: 'Ben je boos, pluk een...' Ze overhandigde mij het krijt en zei: "Nu maak jij het af."

De woorden cirkelden door mijn hoofd, zonder dat ik er vat op kon krijgen. 'Ben je boos, pluk een roos', 'Ben je booos, pluk een rooos', OOOOOOO-de grond leek onder mijn voeten weg te glijden en ik voelde hoe een zwart gat mij naar beneden zoog. De plaatjes van de rode bloem en van de blonde jongen wisselden stuivertje voor mijn ogen, en vanuit het niets doemden twee hooggerugde, schaterlachende E's op. In één blinde beweging kraste ik het woord op het bord: KEES.

Even bleef het stil in het lokaal. Toen stortte de uitgehongerde troep wolven zich op hun prooi, overal waar ze hun glimmende tanden zetten, diepe, bloedende wonden achterlatend. De juf besloot dat het verwijderen van de prooi de meute tot bedaren moest brengen en sleepte mij aan mijn haren de klas uit.

Langzaam keerde de rust weer in het lokaal, maar tijdens het speelkwartier barstte het gejoel in volle hevigheid boven mij los: "Ben je boos, pluk een kees! Ben je boos, pluk een Kees!" Vanuit de klimrekken, vanaf de skelters, in het voorbijgaan, vanuit de zandbak, van alle kanten klonk het: "Ben je boos, pluk een Kees! Ben je boos, pluk een Kees!"

Roos reed intussen op de mooiste kar de speelplaats in de rondte en kreeg van alle inspanning een rode kleur op zijn boerse, blozende gezicht. Hij parkeerde nietsvermoedend het vehikel bij de zandbak, waarop de een-na-sterkste van de klas op hem toeliep. Met zijn handen in zijn zakken zei hij, voor iedereen duidelijk hoorbaar: "Mag ik nu effe, KEES?"

Het boerse gezicht trok wit weg. Een paar seconden slechts duurde de stille titanenstrijd, toen brak Roos af. Hij keerde zijn bleke gezicht naar mij toe, keek een ogenblik verloren om zich heen, en kroop toen verslagen van de skelter. De nieuwe leider nam bezit van zijn zegekar, en liet zich onder bewonderende blikken door twee meelopers rondrijden.

Roos stond geknakt bij de zandbak. Langzaam slopen de hyena's naderbij om hun nieuwe slachtoffer te besnuffelen. Steeds luider klonk nu het grommen en huilen -"Keesie, Keesie"- en het wit van hun tanden schitterde bloeddorstig in de namiddagzon.

Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in de bundel 'Naar Morgen' bij Uitgeverij Omwenteling te Eindhoven.

Foto: Ralph Mens

0 Comments:

Post a Comment

<< Home